Een verhaal van Cees Stolk verteld tijdens de manifestatie Gronings Vuur
Hij woont aan zo’n achteraf laantje zoals er vroeger meer waren in het Oldambt. Een onverhard pad dat bij de ruilverkaveling over het hoofd is gezien en dus niet is omgeploegd. Zijn huisje ligt aan het einde van het laantje, aan het einde van Harm’s wereld.
Een kiezel in het landschap…
Het is zo’n arbeidershuisje waar de dakgoot tot schouderhoogte reikt en je een buiging dient te maken voor je binnentreedt. Harm heeft het huisje zo gelaten zoals hij het van opa erfde. Het erf is keurig aangeharkt. Van ver overgewaaide herfstbladeren spelen krijgertje in het grind. Als kind kwam Harm hier al graag. Hij hield van het boomloze land rondom waar hij samen met opa eindeloos in de verte kon turen. Zwijgend keken zij dan over eeuwige graanvelden die tot voorbij de horizon reikten. Opa leefde in de ruimte en het leek alsof dat altijd zo zou blijven.
Maar toen opeens een groene auto opa’s laantje opreed werd alles anders. De ambtenaar van de provincie wilde het pad in het kader van de herinrichting beplanten met essen. ‘Bomen heuren hier nait’, wierp opa tegen, hoewel de man in corduroy broek nog iets probeerde van ‘essen-allee’. Maar opa vatte het woord allee iets te letterlijk op en maande hem: ‘Allee, vort doe.’
Niet lang na die weigering kwamen toch de mannen in overall en pootten verderop bomen, rij aan rij. Iele staakjes es en els, stram in het gelid.‘Net een Noord Koreaans leger’, sneerde opa nog. ‘Alleen marcheren ze niet, maar staan roerloos in de houding.’
Het was opa’s laatste grapje want alras viel er weinig meer te lachen. Om hem heen verdween het lege land. Het Oldambt ging mega. In dit land van driekwart hemel verrees de ene na de andere varkensstal. Toen voor zijn neus weer zo’n schuur voor 10.000 varkens verrees, protesteerde opa voor het eerst van zijn leven.
Hij haalde tijdens een inspraakavond dichters en schrijvers aan die de lyriek van het weidse Oldambt bezongen. Hij wilde ter ondersteuning een gedicht van D.S. Hovinga voordragen, maar de net benoemde BBB gedeputeerde kapte zijn voordracht al na de eerste regel bot af en beet hem toe: ’Romantiek van vroeger. Anton Pieck gezwets.’
Opa wist niet hoe hij moest reageren op zoveel onfatsoen. Hij achtte bestuurders altijd hoog en wilde iets terug zeggen maar de veeboer om wiens stal het ging, liep rood aan en schreeuwde: ’Hou je kop, ouwe zak.’ Opa schrok van zoveel haat en nijd. Had men geen respect meer voor elkaars mening?
In een baldadige bui overwoog hij om een advertentie in het Streekblad te plaatsen: ’Kom zondag gezellig karbo’s kijken op de biggenboulevard.’ Maar Harm raadde het hem af en verwees naar de woede en bedreiging tijdens die inspraakavond. ’Voor je het weet heb je een slagersmes tussen je ribben.’
Niet lang daarna verdween opa voorgoed achter de horizon en maakte niet meer mee dat de provincie tussen al die megastallen giga-windmolens plande in het kader van de energietransitie.
Harm woont acht jaar na opa’s overlijden nog altijd in diens huisje, aan dat laantje met die fantasie prikkelende naam Stuimelderij. Hij leeft allang niet meer in de ruimte. Om hem heen slaan windmolens van meer dan 200 meter hoogte wild met hun armen om zich heen. ’s Avonds knipperen tientallen rode lichtjes aan en uit. ’Ain hoerenkeet’, mopperde hij tegen de wethouder die zei dat dit vanuit Den Haag was bedacht. Het geflikker doet pijn aan Harm’s ogen. Hij haat die molens. Reuzenspinnen zijn het die als een plaag land en landschap kwellen.
De wijde blik verruimt allang niet meer het denken.
Het Oldambt is zijn Oldambt niet meer, het weidse land is een industriepark geworden. Onlangs pootte de ANWB op de grens van twee dorpen een bruin bordje in de berm met de wervende tekst Welkom in het Waddenzee Werelderfgoedgebied. Harm haalde zijn neus op om zoveel lompheid en ontstak in toorn. ’Kokeleko’, gromde hij en schilderde demonstratief drie zwarte kruisen achter het woordje ’erfgoedgebied’.
Harm mist opa nog altijd. Hij was zijn held, opa was het Oldambt, zijn Oldambt, dwars en weerbarstig, maar vrij van geest en recht voor z’n raap. Net als hij kuiert hij tegen de avond naar de dijk, op zoek naar rust in zijn kop.
Harm mist opa nog altijd. Hij was zijn held, opa was het Oldambt, zijn Oldambt, dwars en weerbarstig, maar vrij van geest en recht voor z’n raap. Net als hij kuiert hij tegen de avond naar de dijk, op zoek naar rust in zijn kop.
En dan opeens komt het verleden bij hem op bezoek en hoort hij opa’s stem. Opa vertelt hem verhalen over de teloorgang van het goddeloze Reiderland. Harm kruipt als jongetje van twaalf dicht tegen hem aan en leeft zich helemaal in in opa’s verhaal.
Van heinde en verre tuigen de polderbewoners zich in de herfst van 1509 op, ze zijn op weg naar Torum, de hoofdstad van het Reiderland. Zij dragen hun kostbaarste kleren en zwieren arm in arm over straat. Het waait flink, de lucht kleurt vervaarlijk inktzwart maar niemand slaat daar acht op. De gasten snellen naar de feestzaal waar zij zich storten op schalen met vis, vlees en fruit. De wijn vloeit rijkelijk. Zij eten van zilveren borden en drinken uit gouden bekers. Zij dansen, ze zingen zo hard dat ze niet horen dat de regen met bakken uit de hemel valt en de wind aanwakkert tot stormkracht.
Tegen middernacht ontstaat opeens beroering. Een ijlbode uit Winschoten dringt de feestzaal binnen en stevent op de gastheer af. ‘Er dreigt gevaar’, hakkelt de bode. ‘Het water stroomt bijna over de dijk.’ De gasten houden op met feesten en dringen om de bode heen. ‘Wat wil die man? Komt hij ons plezier bederven? Gooi die zwartkijker eruit. Muziek! Laat ons drinken.’
En de trommels roffelen, de hoorns schallen en de hossende menigte deint als een vloedgolf door de feestzaal. Maar diezelfde nacht breken de dijken. Het water slokt alles en iedereen op. Huizen spoelen weg, kerktorens zakken in. Alle twintig dorpen in het hele Reiderland verdwijnen in één klap in de golven.
Opa’s stem dooft uit en wordt een echo uit het verleden. Harm schudt het hoofd. Gaat het Oldambt dezelfde kant op? Is de neergang nog te stoppen? Gaat het land ten onder aan overdaad en waanzin?
Hij wil er niet aan denken en stopt de gedachte diep weg. Hier, staand op een wiebelende graspol, is de stilte nog tomeloos. De onrust in zijn kop is geluwd. Voor even voelt hij zich de gelukkigste mens op aarde. Want hier, buitendijks, vangt hij nog een glimp op van opa’s Oldambt.